Lapidair

Lapidair

Regelmatig kreeg Jezus een levensvraag voorgeschoteld: “wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?” (Mc 10, 17) of nog “wat is het voornaamste gebod in de Wet?” (Mt 22, 36). Bij de synoptici (Mt – Mc – Lc) blijft Jezus doorgaans teruggrijpen naar (een combinatie van) bestaande geboden, zoals in het prachtige dubbelgebod van de liefde (Mt 22, 37-40).  Doorgaans konden de wetgeleerden zich daar min of meer in vinden.

In de evangelielezing van deze vijfde paaszondag praat Jezus over Zijn nakende ‘vertrek’. Sommige apostelen dachten wellicht dat hun Meester weer op reis ging: Thomas vraagt dan ook naar waar en langs waar er gegaan wordt. Het antwoord van Jezus is op een sublieme manier onvoorstelbaar lapidair: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (in het Latijn, met 3 maal een “v”: “Ego sum via et veritas et vita”). De bestemming van de reis is dus kennelijk de hemel, een hereniging bij God de Vader. “De plaats is de Vader; de weg is Christus”, zei de heilige Ambrosius in de 4de eeuw. Deze zesde en voorlaatste “Ik ben”-uitspraak gaat heel veel verder dan een samenvatting van bestaande geboden. Dit zinnetje was zonder enige twijfel totaal onverteerbaar, ja zelfs schokkend voor de Joden. “Niemand heeft ooit God gezien” (Joh 1, 18) en Jezus staat nu ook op het punt ‘onzichtbaar’ te worden. Het is opvallend dat Jezus de weg niet toont; Hij is de Weg. De christenen werden aanvankelijk “aanhangers van de Weg” genoemd (Hnd 9, 2).

Hoe kunnen we deze zesde “Ik ben”-uitspraak kaderen? We moeten zeker de context voor ogen houden: het Johannes-evangelie werd rond 90 n. Chr. geschreven, dat wil zeggen zo’n 20 jaar na de verwoesting van de Tempel van Jeruzalem. Het was dus al ruim 20 jaar gedaan met de offer- en eredienst in de Tempel. Idem voor de 3 verplichte pelgrimsfeesten. De eerste huiskerk zou pas omstreeks 250 n. Chr. gebouwd worden. Er was dus met andere woorden een enorm religieus vacuüm, althans qua locatie. God de Vader moest nu “in geest en waarheid” (Joh 4, 23) aanbeden worden, altijd en overal. Voor de Joden woonde God als het ware in de Tempel van Jeruzalem (tot op heden fungeert de klaagmuur nog steeds in zekere zin als Gods postbus). Nu is het “huis van de Vader” bij wijze van spreken verhuisd naar de hemel. “Als je wilt weten hoe de Vader is, kijk dan naar zijn Zoon.”, schrijft Dr. Piet Penning de Vries SJ.

Tenslotte nog een woordje over die fameuze ‘grotere werken’ die wij zouden moeten doen dankzij Jezus in de hemel. Ik denk niet dat er ooit iemand grotere mirakels dan Jezus heeft gedaan. Jezus dacht waarschijnlijk aan grotere aantallen bekeringen: vanaf Pinksteren spreekt het Boek “Handelingen van de apostelen” inderdaad van duizenden bekeringen per dag. Uiteindelijk zou een klein groepje “mensen van de Weg” uitgroeien tot de grootste wereldgodsdienst aller tijden (met momenteel zo’n 2, 3 miljard christenen). En natuurlijk mogen deze christenen niet gelijk wat vragen aan God de Vader in de Naam van Jezus: al wat wij vragen moet “Ad majorem Dei gloriam” (tot meerdere eer van God, afgekort AMDG) zijn.

B.N.