Het mysterie van de figuranten
Op Palmzondag lezen we niet alleen over de intocht van Jezus in Jeruzalem, maar ook het Passieverhaal. In dit artikel werpen we een blik op de figuranten in beide verhalen.
De eerste figuranten zijn de eigenaars van het veulen of het ezeltje. Jezus wist het dier duidelijk staan. De eigenaars en Jezus moeten elkaar gekend hebben. Wellicht had Jezus een wonder voor hen verricht in het stadje van Lazarus met zijn zussen Maria en Martha. Het ezeltje staat vastgebonden, zoals de ezel aan de wijnstok (Gn 49, 11). Het ezeltje is onbereden, zoals de “jonge koe, waar nog niet mee gewerkt is en die nog in geen juk gespannen is” (Dt 21, 3) en zoals “de ark van God op een nieuwe wagen” geladen moet worden (2 S 6, 3). Salomo zat op het “eigen muildier” van David; Jezus “rijdt, deemoedig, op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin” volgens de voorspelling van Zacharias (9, 9). Het ezeltje laat zich vlot berijden, in lijn met de voorspelling van Jesaja (Js 1, 3): “Een os kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester; maar Israël weet van niets, mijn volk heeft geen begrip”. Dankzij al deze mysterieuze details begrijpen we dat Jezus alles lang op voorhand en zelfs vanop afstand onder controle had.
De Blijde intrede start vanop de Olijfberg, geen toevallige locatie: volgens 2 S 15, 32 is dit de plek “waar men zich voor God pleegt neer te buigen”, “de heerlijkheid van Jahwe steeg op uit de stad en liet zich neer op de [Olijf]berg” (Ez 11, 23). De Heer moest en zou “zijn voeten op de Olijfberg zetten” (Zach 14, 4). De lofzang wordt ingezet door “heel de menigte van zijn leerlingen” (een beetje zoals in Lc 2, 13.20). “Gezegend de Koning, die komt in de Naam des Heren!” was de normale verwelkoming van alle pelgrims (Ps 118, 38); in dit geval “zal de Heer in zijn heiligdom binnentreden (…) zie, Hij komt” (Mal 3, 1).
In het Passieverhaal staan we stil bij 2 figuranten. De eerste is Pontius Pilatus. De prefect van Judea (AD 26-36) wordt door de meeste historici afgeschilderd als bijzonder hardvochtig en wreedaardig (het blijkt ook uit Lc 13, 1). Pilatus was niet bevriend met Herodes Antipas (Lc 23, 12) tot op de dag dat Jezus van Pontius naar Pilatus gestuurd wordt of beter gezegd van het Sanhedrin naar Pilatus en via Herodes opnieuw naar Pilatus. De Joden zelf mochten niemand terechtstellen, dat was het ‘voorrecht’ van de Romeinse prefect, maar, vreemd genoeg, vond de anders zo wrede Pilatus Jezus onschuldig (bij de evangelist Matteüs waste Pilatus zijn handen in onschuld – Mt 27, 24). Pilatus zou later afgezet worden en uiteindelijk werd hij verbannen naar Gallië, waar hij zelfmoord zou hebben gepleegd. In de legendevorming zien we twee totaal verschillende Pilatus-figuren opduiken: de ene duivels slecht, de andere een bekeerling en een christelijke martelaar of zelfs een heilige… Vooral bij de evangelist Matteüs ligt de volle verantwoordelijkheid voor de kruisiging bij het groepje Joodse mensen die bovendien zouden omgekocht zijn door “de hogepriesters en de oudsten”. Het zijn heel geladen, delicate verzen met echo tot in W.O. II.
Een laatste mysterieuze figurant is Simon van Cyrene, vader van de kennelijk bekende Rufus en Alexander (Mc 15, 21). Een christelijke familie uit het huidige Lybië? Had Simon werkelijk empathie of sympathie met Jezus betoond of werd hij lukraak gekozen door de Romeinen? Werden zij alle drie missionarissen? Werd Simon de eerste bisschop van het huidige Avignon? Werd hij zelf gekruisigd in het jaar 100? In de gnosis-religies en in de Koran stierf hij zelfs aan het Kruis in de plaats van Jezus…
Bernard