Bijbelse ode aan de vrouwen

Bijbelse ode aan de vrouwen

Het is een onmiskenbaar feit dat de Katholieke Kerk door de eeuwen heen altijd wat bevreesd was om aan vrouwen een vooraanstaande rol te geven, omdat Eva zogezegd niet aan de verleiding kon weerstaan en aldus de zondeval veroorzaakte. De vrouw kreeg een slechte reputatie toebedeeld, het “zwakke geslacht”, enz. De Paaswake, met haar lezingen in vogelvlucht door de Bijbel, is een uitgelezen gelegenheid om de Bijbelse rol van de vrouw te belichten.

In het Genesis-verhaal valt het op dat de mens alleen eenzaam was. Adam was gemaakt uit het stof van de aarde (‘adamah’); Eva was in zekere zin verfijnder en menselijker, want zij werd gemaakt uit een menselijk lichaamsdeel, namelijk de rib van Adam. Het feit dat Eva uit de rib van Adam werd gemaakt wil dus niet noodzakelijk zeggen dat zij ondergeschikt is aan de man. Eva mag ook niet gedegradeerd worden tot een hulpje van Adam. Integendeel, zij is eerder een onmisbare wederhelft. Daar waar Adam gewoon ‘mens’ betekent, krijgt Eva een mooie eigennaam: Chavah/Havah, “leven (gevend)”. Ja, Eva at van de verboden vrucht, maar Adam stond erbij en keek ernaar.  Wanneer God het eerste mensenpaar op het matje roept, wil Adam de schuld aan Eva geven, die op haar beurt bekent en de schuld doorschuift naar de slang. God bestraft eerst de slang, dan Eva en tenslotte Adam. De eerste echte doodzonde gebeurt buiten het paradijs door twee mannen, wanneer Kain zijn jongere broer Abel vermoordt.

In het Exodus-verhaal wordt de figuur van Mirjam ondergesneeuwd door Mozes, de allergrootste profeet van het Oude Testament (Ex 34, 10) en vreemd genoeg, veruit de meest vernoemde profeet in de Koran. In de lezing horen we wel de aanloop naar het overwinningslied dat Mirjam inzet en waarvan zij het refrein zingt “Zing voor Jahwe, want Hij is de hoogste; paard en berijder dreef Hij in zee”. Nochtans zou de grote Mozes waarschijnlijk in zijn rieten mandje omgekomen zijn, als Mirjam haar kleine broertje niet beschermd zou hebben (Ex 2, 4.7).

Jesaja, die door Hiëronymus de vijfde evangelist werd genoemd, voorspelde acht eeuwen op voorhand dat een “jonge vrouw” een zoon, Immanuël genaamd, ter wereld zou brengen (naar Js 7, 14). Deze voorspelling staat centraal in het christendom: de maagd Maria zal Jezus baren die de slang van Gn 3, 15 de kop zal indrukken. Zonder het essentiële “fiat” van Maria (Lc 1, 38) geen geboorte.

Tenslotte een ode aan de vrouwen in het Nieuwe Testament. Volgens Lucas 8, 3 werden Jezus en Zijn apostelen onderhouden door een groepje vrouwen. De vrouwen hadden Hem gevolgd vanuit Galilea; ze speelden een uiterst belangrijke rol in de verkondiging. In Johannes 4 openbaart Jezus Zijn Messias-statuut aan een vreemde vrouw. God de Vader openbaart aan de Zoon dat Zijn missie het Jodendom overstijgt bij monde van een vreemde vrouw (Mt 15, 22-28). Later zal Paulus hulde brengen aan Priscilla, echtgenote van Aquila, Febe de diaken, Junia de apostel, enz. Al deze vrouwen worden bedankt voor hun geweldige inzet.

Het is genoegzaam bekend dat alle mannen, uitgezonderd Johannes, gevlucht waren vóór het Kruis en dat het, volgens alle evangelisten, vrouwen waren die het lege graf ontdekten. De mannen geloofden het Paasverhaal van de vrouwen zelfs niet. Jezus Zelf moest de mannen doen geloven in Zijn Verrijzenis door verschillende verschijningen. Last but not least, de Verrezen Heer verscheen eerst aan Maria Magdalena, hét prototype van de boetvaardige zondares (Lc 8, 2) die ten onrechte vereenzelvigd werd met de anonieme prostituée die Jezus’ voeten waste met haar tranen, ze droogde met haar haren, ze kuste en ze balsemde. De pointe van heel deze Bijbelse ode aan de vrouwen zit in Lc 7, 47: “haar zonden zijn haar vergeven, al waren ze vele, want zij heeft veel liefde betoond”. Alleen vrouwen kunnen de vier vormen van Bijbelse liefde combineren: moederliefde (storgè), vriendschap (philia), romantiek & sensualiteit (eros) en onbaatzuchtige, universele naastenliefde (agapè). God is tegelijk mannelijk (Onze Vader!) én vrouwelijk: “Zoals een moeder haar kind troost, zo zal Ik u troosten: in Jeruzalem zult gij getroost worden” (Js 66, 13).

Bernard