De grote contradictie

De grote contradictie

Iedereen die al eens Palmzondag heeft meegemaakt weet dat er 2 evangelielezingen zijn en dat het contrast tussen die 2 lezingen nauwelijks groter kan zijn: enerzijds Jezus’ triomfantelijke intocht in Jeruzalem; anderzijds het lange Lijdensverhaal. We staan vandaag even stil bij de eerste, vreugdevolle lezing.

Het begint allemaal mysterieus met 2 leerlingen die een onbereden ezelsveulen moeten gaan halen (lees: ontlenen): de buren en voorbijgangers laten begaan (zouden zij Jezus’ naam gekend hebben?) en het ezelsveulen laat zich gewillig berijden door een onbekende. Jezus wordt door de menigte begroet als een koning: de omstaanders leggen hun mantels en palmtakken op de weg voor Hem als een teken van eer en erkenning. Dit illustreert Jezus’ koningschap, maar op een spirituele en geestelijke manier, niet op een aardse of politieke manier. De menigte omstuwt Hem, juicht, jubelt het uit van vreugde en roept “Hosanna!”, wat “Red toch!” betekent. Ze erkennen Jezus als de verlosser (“Gezegend de Komende in de naam des Heren”) en hopen dat hij hen zal bevrijden van onderdrukking. Deze reactie laat zien hoe de menigte hoge verwachtingen had van Jezus, maar ook hoe hun begrip van zijn koningschap beperkt was tot aardse verwachtingen van politieke bevrijding. De menigte toont geloof door Jezus te begroeten en te erkennen als de Messias. Deze gebeurtenis benadrukt het belang van geloof in Jezus als de Zoon van God en de verlosser van de wereld.

Eindelijk stuurt God ons Zijn Redder, moeten de enthousiaste mensen gedacht hebben. We weten allemaal, bijna 2000 jaar na datum, dat het enthousiasme van heel korte duur was: ’s anderendaags, op maandag, met de Tempelreiniging, tekende Jezus Zijn doodvonnis. Jezus had heel de Joodse Tempeldienst bijna letterlijk op z’n kop gezet: “gij hebt er [van het Huis van God] een rovershol van gemaakt” (Mc 11, 17). De hogepriesters hadden er inderdaad een weelderige business van gemaakt.

De hogepriesters hadden beter moeten weten: “Zie, uw koning komt tot u, rechtvaardig en zegevierend; hij is deemoedig, hij rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin” (Zacharia 9, 9). Ja, “zegevierend”, maar “deemoedig”, d.w.z. nederig. Een grote contradictie, een enorm misverstand: de voorvader, de grote koning David, was steenrijk (zijn zoon, Salomo, misschien nog rijker); de afstammeling, Jezus, was straatarm, onherkenbaar als Messias voor de meeste Joden die gewend waren aan de pronk- en praalzucht van de Tempeldienst. Ook dat werd voorspeld en wordt weerspiegeld in de Kerststal: “Een os kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester; maar Israël weet van niets, mijn volk heeft geen begrip” (Js 1, 3).

(B.N.)