Ben ik een farizeeër?

Ben ik een farizeeër?

Vandaag horen we het eerste deel van de straf- of scheldrede tegen de farizeeën. Jezus zal hen “huichelaars” noemen en het woord “farizeeër” is in het hedendaagse taalgebruik nog steeds synoniem van een “huichelaar”. Jezus legt uit waarom Hij hen “huichelaars” noemt: “zelf handelen ze niet naar hun woorden. (…) Alles wat zij doen, doen zij om bij de mensen op te vallen”.

Paulus was naar eigen zeggen een “farizeeër”. In aangrijpende verzen legt Paulus uit dat de Wet van Mozes op zich goed is, maar dat het onmogelijk is om er zich integraal aan te houden in de praktijk: “Mijn innerlijk schept behagen in Gods wet, maar in mijn handelen ontwaar ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn rede, en mij gevankelijk uitlevert aan de heerschappij van de zonde over mijn daden” (Rom 7, 22-23). Paulus legt uit dat alleen Jezus redding kan brengen. In de Galatenbrief zet Paulus de problematiek op scherp: “Als ge uw heil in de wet zoekt, hebt gij met Christus gebroken, hebt gij de genade verbeurd” (Gal 5, 4).

Jezus heeft iets tegen uiterlijk showvertoon: “zij maken immers hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, ze zijn belust op de ereplaats bij de maaltijden en de voornaamste zetels in de synagogen, ze laten zich graag groeten op de markt en willen door de mensen rabbi genoemd worden” (Mt 23, 5-7). De ingesteldheid die Jezus vraagt van ons is helemaal anders: “Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen” (WV 1975) – “Het echte geluk is voor mensen die weten dat ze God nodig hebben” (BGT). De eerste Zaligspreking (Mt 5, 3)…

Kortom, geen schijnheiligen, maar bescheiden mensen die weten dat ze zondaars zijn die moeten rekenen op Gods genade. Isaak van Ninive, “de Syriër”, had het al helemaal begrepen in de 7de eeuw: “En die arm is en behoeftig voor God, die zal echte vertroosting vinden in de ware rijkdom”.

(B.N.)