Afgod binnen handbereik

Afgod binnen handbereik

De parabel van de verloren zoon is één van de bekendste en je kan je afvragen of we er nog iets kunnen uit leren. Als we de parabel in de historische context plaatsen, kunnen we er weinig of niets van leren: Jezus richt Zich tot en tegen “de farizeeën en de schriftgeleerden” (de oudste zoon staat symbool voor hen); wij kunnen ons eventueel identificeren met de jongste zoon, als echte katholieken die toch al lang of zelfs al altijd zich richten tot de Lieve Heer, want de vaderfiguur is immers één en al barmhartigheid, nietwaar? Nog korter door de bocht: wij gaan iedere zondag naar de kerk, wij kennen deze en andere parabels, we zijn dus goed bezig, we zitten niet in het kamp van “de farizeeën en de schriftgeleerden”.

Als we de parabel echter durven actualiseren en openbreken naar onze tijd, valt er heel wat te leren van deze parabel, zeker als we kritisch durven zijn voor onszelf. Wat zouden we dan kunnen leren van de 3 hoofdpersonages?

Wat kunnen we leren van de oudste zoon? Zijn we niet een beetje als de oudste zoon? Gaan we niet “al zoveel jaren” naar de kerk? We overtreden toch nooit de “geboden” van God en van de Kerk? Er zitten echter een paar adders onder het gras. De oudste zoon beschouwt zijn jongere broer niet meer als zijn broer: beschouwen wij alle medemensen nog als broeders en zusters of schuilt er ook wat rancune in ons? Bovendien beschuldigt de oudste zoon zijn jongere broer – wellicht ten onrechte – van hoerenloperij: maken wij ons niet al te vaak schuldig aan ongegronde, valselijke roddelpraatjes? Zijn we tenslotte niet te vaak ondankbaar? Vinden we niet dat God ons wat beter mag belonen omdat we iedere week naar de Kerk gaan? Beseffen wij nog hoe mooi het huis van God eruit ziet? Zijn we Hem nog dankbaar dat we Hem daar mogen dienen?

Wat kunnen we leren van de jongste zoon die een losbandig leven wou gaan leiden in een “ver land”? Hoe ver zijn wij, met name de jonge generatie, verwijderd geraakt van God? Welke rampspoed zou er in de wereld moeten komen om de mensheid tot inkeer te laten komen zoals de jongste zoon? Wat zou onze tijdgenoten kunnen doen nadenken? Een pandemie en een dreigende wereldoorlog hebben kennelijk niet veel mensen teruggebracht naar de Kerk. Hoeveel, vooral jongere, tijdgenoten, zijn niet “dood” voor God? En vice versa: voor hoeveel medemensen is God niet dood? Als we even de eerste lezing erbij nemen: welk gouden kalf aanbidden wij nu, in 2022? Hebben wij niet graag “een god binnen handbereik” (Missaal)? Ik moet spontaan denken aan onze smartphone… Moet het zo zijn (cf. Lc 18, 8: “zal de Mensenzoon bij zijn komst het geloof op aarde vinden?”) of kunnen wij er iets aan doen?

Wat zouden we kunnen leren van de vader? Eerst en vooral mogen we nooit vergeten dat iedere paus, bisschop, priester, diaken, voorganger, gebedsleider, ongetwijfeld iedere gelovige (cf. 1 Pe 2, 9), optreedt “in persona Christi capitis”: hij/zij vervangt niet alleen Jezus op aarde, maar hij/zij identificeert zich ook met Jezus Christus. Wij moeten met andere woorden allemaal handelen zoals de barmhartige vader van de parabel. Nu dringen zich meteen vele vragen op… Zien wij de verloren ‘zonen’ nog “in de verte” of sluiten we onszelf op in de kerk of thuis? Worden we nog bewogen door medelijden? Komen we nog naar buiten, zijn we nog uitnodigend en hartelijk naar de buitenwereld toe? Vieren we nog uitbundig feest als er zich een onbekende in de kerk bevindt? Of doen we vlug ons ding en gaan we even vlug weer naar huis? Het is zo opmerkelijk dat de vader van de parabel geen enkele rancune in zich heeft: de jongste zoon had hem nochtans ten diepste beledigd door zijn erfdeel te vragen vooraleer dat zijn vader dood was!

Er is een rode draad in heel dat hoofdstuk 15 (dat trouwens eigen is aan Lucas): “deelt in mijn vreugde”. De parabel heeft een open einde: we weten niet of de oudste zoon uiteindelijk naar binnen ging om in de vreugde te delen en we weten dus niet of wij zelf zouden binnengaan.

Bernard