De aanhouder wint

De aanhouder wint

De evangelist Lucas schrijft meteen waarover deze parabel gaat: “het volhardend gebed”. In de parabel zelf contrasteert Lucas de onrechtvaardige rechter, die leeft zonder God noch gebod (naar Lc 18, 4) met de rechtvaardige Rechter bij uitstek, namelijk God. Er is inderdaad een gevaar voor de gelovige christen: “je wordt het bidden zelf moe” (Dr. Piet Penning de Vries SJ, 1995). “Als het geloof verdwijnt, dooft het gebed. Wie zou immers bidden om te vragen wat hij niet gelooft?”, zei Augustinus in een preek. Paulus ziet de vicieuze cirkel als volgt: “Want alwie de naam van de Heer aanroept zal gered worden. Maar hoe kan men Hem aanroepen zonder in Hem te geloven? Hoe in Hem geloven zonder van Hem te hebben gehoord? Hoe kan men van Hem horen, als niemand Hem verkondigt?” (Rom 10, 13-14).

Kortom, we moeten “blijven vragen ondanks alles” (Missaal). Als we de armen laten zakken (zoals in de eerste lezing), wordt de bekoring sterker, “dan loert de zonde als belager aan uw deur, begerig u te grijpen” (Gn 4, 7). Geduld is een schone deugd, net zoals God dat heeft: “Hij heeft geduld met u” (2 Pe 3, 9).

De evangelielezing besluit met een ietwat verontrustende open vraag (v. 8): “zal de Mensenzoon bij zijn komst het geloof op aarde vinden?”. Jezus “maakt zich geen illusies”, zegt het Missaal. Het impliciet antwoord lijkt “nee”. De evangelist Matteüs zegt ongeveer hetzelfde in andere bewoordingen: “Door het hand over hand toenemen van de zonde zal de liefde van de meesten verkoelen. Wie echter ten einde toe volhardt, hij zal gered worden.” (Mt 24, 12-13).

Zo zijn we terug bij het begin: “het volhardend gebed” (zoals dat van de weduwe)  verdwijnt met de tijd, zeker in tijden van crisis. Of zoals de auteur van het laatste Bijbelboek het zegt: “Hoelang nog, heilige en waarachtige Heerser, zult Gij het oordeel uitstellen (…)?” (Apk 6, 10).

Ondertussen gaat nog slechts een paar % van de Vlamingen naar de Kerk… Jezus had het voorspeld…

Bernard